Er zijn verschillende websites en producten te koop met vragen. Niet zomaar vragen, maar prikkelende vragen. Je zou ze uit de Quest, Zo zit dat! of KnowHow kunnen halen. Maar deze vragen niet. Die zitten in een vragenbak en zijn terug te vinden in een basisschool. De bedoeling is dat kinderen met het stempel “hoogbegaafd” of “meerbegaafd” (en gelukkig zijn er ook leerkrachten die álle kinderen de mogelijkheid geven) zich hieraan kunnen kwijten. Ze onderzoeken de vraag en geven een antwoord. Dat is dat.
Maar hoe werkt dat nu in de praktijk? Moet je als leerkracht niet duidelijke kaders stellen? Verwachtingen? Of lopen (meer)begaafden dan vast?
Theorie en praktijk
De theorie en praktijk missen elkaar wel vaker. En nergens valt dat meer op dan daar waar het zogenaamde meerbegaafden betreft. De term “meerbegaafd” wordt zeker niet door iedereen omarmd. Maar het dient om onderscheid te maken tussen kinderen die slim zijn, meer willen weten en verder in hun cognitieve ontwikkeling staan dan leeftijds- en klasgenoten. Het zijn kinderen die uitdaging behoeven.
Die uitdaging kunnen ze vaak krijgen. Met meerwerk, plustaken én deze vragenkaarten. De vragen moeten kinderen beantwoorden.
In de praktijk zie ik het echter vaak gebeuren dat deze kinderen (slim als ze zijn) letterlijk een vraag intikken in Google en hele Wikipediapagina’s uitprinten en overschrijven. Maar van een eigen antwoord is dan geen sprake. Laatst zag ik zelfs een leerkracht die een kind aan het huilen kreeg toen hij doorvroeg. ‘Dat heb ik niet onderzocht,’ was het antwoord.
Het is duidelijk dat het niet zo zwart wit mag zijn in het onderwijs. Vaker kom ik cognitief sterke leerlingen tegen die heel zwak in hun sociale ontwikkeling zijn. Weerstand is nul komma nul, want verantwoording hebben ze nooit af hoeven leggen. Tref je dan een wat hardere leerkracht (waarvan er helaas niet zoveel meer zijn), dan klap je dicht. Ik zou er dan ook voor pleiten om deze kinderen op het sociale vlak verder te helpen. Word weerbaar, leg verantwoording af, maak fouten én leer dat fouten maken mág (want veel slimme kinderen denken dat een fout maken de grootste misdaad op de basisschool is – en die houding moet eruit).
Zit dat zo?-vragen goed benutten
Als je het dan zo goed weet, waarom vertel je dan niet hoe het wel zou moeten? hoor ik je denken. En terecht. Natuurlijk heb ik daar een antwoord op. Door niet op het product te gaan zitten, maar op het proces. Daar zijn hele mooie modellen voor, zoals het TASC-model. Daarin wordt een leerling met de neus op de feiten gedrukt. Hij of zij moet eerst eens goed na gaan denken over het volgende, voordat hij of zij met de vraag aan het werk gaat:
- Wat weet ik al van dit onderwerp?
- Wat is de opdracht nu precies?
- Hoeveel ideeën kan ik bedenken?
- Wat is het beste idee?
- Wat heb ik nodig om aan de slag te kunnen?
Vervolgens kan aan de slag worden gegaan, maar zijn er duidelijke kaders. Verwachtingen waar een kind aan moet voldoen en dus ook op aangesproken mag worden. Er wordt nog gekeken naar het resultaat (wat vind ik daar zelf van?) voordat er wordt gepresenteerd en geëvalueerd (aan de hand van de laatste vraag: Wat heb ik geleerd?).
Processen maken sterker
Dit procesgericht werken heb ik laatst in de praktijk mogen brengen. Het werkt als een tierelier. Een duidelijke instructie van het TASC-model (en wat goeroes en coördinatoren ook beweren: ga vooral niet meer modellen uit de kast trekken) en aan de slag met die vraag. Zoek maar uit waarom slangen hun huid verliezen en treurwilgen echt kunnen huilen, spinnen acht poten hebben en oorwormen oorwormen heten…
Door gericht aan een presentatie te werken en te weten dat er vragen gaan komen over het onderwerp, krijgt de optie een andere dimensie. Het wordt voor begaafde kinderen de uitdaging om goed beslagen ten ijs te komen. Dáár leren ze echt wat van!